Samen bouwen aan publieke mobiliteit: poolen met wielen en stoelen

Wat als we mobiliteit niet langer zien als een verzameling losse vervoerssystemen, maar als een gedeelde verantwoordelijkheid? Tijdens een sessie op de DMI-dag in Zwolle gingen Geert Kloppenburg en Bon Bakermans in gesprek met de aanwezigen over de toekomst van publieke mobiliteit. Van vervoersarmoede tot deelmobiliteit en van data tot dorpshuizen: het gesprek liet zien dat publieke mobiliteit veel meer is dan alleen openbaar vervoer. Het is een sociale opgave, een datavraagstuk en een kans om samen te bouwen aan inclusieve mobiliteit.

Kloppenburg opende de sessie met een ogenschijnlijk eenvoudige vraag: “Wat is publieke mobiliteit voor jou?” De antwoorden uit de zaal liepen uiteen. Voor sommigen is het  ‘gewoon’ openbaar vervoer, voor anderen gaat het om elke vorm van gedeelde mobiliteit: van de bus tot een Uber, van een deelfiets tot flexvervoer. Een deelnemer vatte het treffend samen: “Publieke mobiliteit is dat je samen, ongeacht je inkomen of achtergrond, van A naar B kunt komen.”

Het vormde de basis voor het vervolg van de sessie. Kloppenburg: “Het gaat niet alleen om infrastructuur of dienstregelingen, maar om toegankelijkheid, betaalbaarheid en inclusiviteit. En vooral om samenwerking.”

Wat is het?

Publieke mobiliteit heeft als doel zoveel mogelijk inwoners van Nederland de mogelijkheid te bieden om zelfstandig, efficiënt en betaalbaar te reizen met verschillende vormen van vervoer. Door openbaar vervoer, doelgroepenvervoer en deelmobiliteit beter te integreren ontstaat een systeem van publieke mobiliteit. Vraag en aanbod vullen elkaar aan. Op deze manier wordt bijvoorbeeld Wmo-vervoer (Wet maatschappelijke ondersteuning) ook toegankelijk voor mensen zonder Wmo-pas. Een leeg stoeltje wordt bezet.

Vergeten reiziger

Een belangrijk aandachtspunt was vervoersarmoede. “Veel mobiliteitsmodellen gaan uit van de gemiddelde Nederlander. Die Nederlander kan fietsen, lopen en is in het bezig van een auto. Mcoronacrisis het OV-vraagstuk heeft verbreed. “We zagen dat het openbaar vervoer nog evenveel kostte, maar minder mensen vervoerde. Tegelijkertijd zagen we een hele wereld van doelgroepenvervoer, leerlingenvervoer en vrijwilligersvervoer waar we geen zicht op hadden. Dat leidde tot een bredere verkenning van wat we ‘publieke mobiliteit’ noemen, samen met andere ministeries.”

Zeeland als proeftuin

Een concreet voorbeeld van hoe het anders kan, komt uit Zeeland. Daar is een pilot gestart waarin WMO-vervoer en regulier OV worden gecombineerd. In plaats van lege busjes die specifiek voor WMO-vervoer rijden, worden nu ook reguliere reizigers vervoerd. Een vervoerscentrale is in handen van de 13 Zeeuwse gemeenten en de provincie, en stuurt het geheel aan.

De eerste ervaringen zijn positief. Mensen kunnen bellen of via een app een rit boeken, en worden binnen een half uur opgehaald. “Voor veel mensen is dit een enorme verbetering”, concludeerde Kloppenburg. “Ze hoeven niet meer te wachten op een bus die misschien niet komt, maar hebben toegang tot flexibel vervoer.”

Waar ligt de behoefte?

Om te spreken van publieke mobiliteit is de verschuiving nodig van aanbodgedreven naar vraaggestuurd vervoer. Kloppenburg: “In plaats van lijnen en haltes centraal te stellen, kijk je naar waar mensen echt behoefte aan hebben. Dat vraagt om inzicht (en dus om data), maar ook om samenwerking met lokale partijen zoals buurthuizen, zorginstellingen en werkgevers.”

Een voorbeeld uit Drenthe laat zien hoe behoeften ook kunnen samenkomen op een specifieke locatie. In dorpshuizen worden werkplekken ingericht zodat een huisarts of fysiotherapeut daar tijdelijk kan werken. Zo komen de voorzieningen als het ware naar mensen toe. Op deze manier wordt mobiliteit deels overbodig gemaakt of in elk geval slimmer georganiseerd.

Data en regie

Data spelen een cruciale rol in deze transitie. Door een beter inzicht in wie wanneer waarheen reist, kunnen vervoerssystemen efficiënter worden ingericht. Maar dat vraagt ook om regie. In Zeeland gebeurt dat via een centrale die alle vervoersvormen – van ferry tot deelauto – coördineert. De data blijft in publieke handen en wordt gebruikt om beleid te maken, niet om winst te maximaliseren. Volgens Bakermans is dit essentieel: “We willen niet dat data alleen verdwijnt in commerciële systemen. Het moet transparant zijn en bijdragen aan publieke doelen.”

Vier knoppen voor verandering

Het ministerie heeft samen met Berenschot een verkenning uitgevoerd naar publieke mobiliteit. Daaruit kwamen vier hoofdlijnen naar voren:

  • Combineer reizigers: laat doelgroepenvervoer, OV en deelmobiliteit samenkomen;
  • Maak het makkelijk voor de reiziger: éen app of telefoonnummer, duidelijke tarieven;
  • Maak het systeem flexibeler: in plaats van een vaste halte en een dienstregeling, meer vraaggestuurd vervoer en op maat;
  • Stimuleer gebruik via slimme tarifering: maak het aantrekkelijker voor mensen om gebruik te maken van gedeelde mobiliteit.

Deze knoppen vormen de basis voor verdere experimenten in regio’s zoals de Drechtsteden, waar IenW nu ook actief mee samenwerkt.

Maatschappelijke opgave

Publieke mobiliteit gaat over veel meer dan alleen techniek of logistiek. “Het is een maatschappelijke opgave”, benadrukt Kloppenburg. “Het gaat over wie we meenemen in onze samenleving, letterlijk en figuurlijk. En dat vraagt om een andere manier van denken: niet in hokjes van OV, WMO of deelmobiliteit, maar in termen van mobiliteit als publieke dienst. Kijken we naar het openbaar vervoer en het WMO-vervoer, dan praten we over een totale investering van 1,4 miljard euro. Maar dat is nog geen twee procent van de mobiliteit in Nederland. De echte potentie zit in het combineren van systemen, het betrekken van werkgevers, zorginstellingen en bewoners. Alleen dan bouwen we samen aan een publiek systeem dat werkt voor iedereen.”

Verwante Artikelen

Conferentie ‘MaaS, hubs en deelmobiliteit – mobiliteitsvernieuwing in slimme, duurzame steden’

Carpoolend, met de (elektrische) auto, trein of fiets. Deelnemers aan de conferentie ‘MaaS, hubs en deelmobiliteit – mobiliteitsvernieuwing in slimme, duurzame steden’ kwamen op donderdag 16 februari jl. op allerlei manieren naar DeFabrique in Utrecht. Dat bleek na een snelle peiling van dagvoorzitter Joost Hoebink, waarmee hij een dag vol inzichten, inspiratie en urgentie opende. Waar staan we met het slim en duurzaam vormgeven van mobiliteit? En hoe verhoudt de mobiliteitsopgave zich tot die andere grote doelen voor 2030? De Utrechtse Merwedekanaalzone diende als lichtend voorbeeld.

Zwolse wijk Assendorp als voorbeeld van hoe het anders kan

Tijdens de recente DMI-dag in Zwolle stond het sturen op de bestaande stad centraal. En niet voor niets. Verspreid over ons land delen gemeenten de wens om de leefbaarheid en vitaliteit van bestaande wijken te verbeteren. Zwolle grijpt de samenwerking met verschillende partijen binnen DMI aan om de mogelijkheden voor die verbetering te verkennen. Als eerste wordt gekeken naar de wijk Assendorp. Het programma van de DMI-dag bood geïnteresseerden een fietsexcursie aan om deze wijk te bezoeken.  

De Hub Locator brengt kansrijke locaties in beeld

Mobiliteitshubs zijn belangrijke knooppunten waar verschillende vervoerstromen én voorzieningen samenkomen. Over hubs wordt in Nederland al lange tijd gesproken, maar er zijn ook nog veel vragen. Zoals: welke hub past bij de ambities van een gemeente? En: welke locatie is geschikt voor een hub? De Hub Locator biedt uitkomst. “Hiermee willen we meer inzicht bieden in kansrijke locaties voor mobiliteitshubs”, vertelt Guido Scheerder, adviseur Retail & Centrumontwikkeling bij Goudappe

Reacties